dinsdag

Wij zijn overvallen

Wij rijden rustig in ons autootje over de D.E.-brug in Utrecht. Wij zijn ons van geen kwaad bewust. En terecht; we stoppen zelfs netjes als het verkeerslicht op rood springt. Daar zijn wij dan weer hele raren in, ons gezin, want gezagsgetrouwer dan wij kom je ze niet vaak tegen, bij ons in Utrecht.

Maar goed, keurig voor de stopstreep staan wij te wachten tot de juiste kleur zich vertoont, om een beschaafde hoeveelheid gas (eigenlijk Euro95) te kunnen geven en het gezin naar huis te rijden. Plotsklaps springt er uit het niets een man voor de auto. Hij is gekleed in een kaki broek, een vaal rode blouse en hij draagt -op zijn hoofd- een rode pet. Wij schrikken ons gevijflijk een krul in onze tenen. De man blijkt gewapend. In zijn rechterhand heeft hij een lange stok, met aan de uiteinden twee dwarsliggende dingen. Hij lacht naar ons, maar daar worden wij niet vrolijker van. Hij buigt zich zijdelings over de motorkap heen en plaatst de stok op de ruit. Met geoefende hand haalt hij de beide sponzen aan de uiteinden heen en weer, teneinde onze voorruit van het vuil van een week of twee te ontdoen. Omdat de sponzen in zeepwater zijn gedoopt, lukt het de man moeiteloos het glas te reinigen. Met een weergaloze beweging draait hij de stok om, zodat ook de trekkers aan de andere kant hun werk kunnen doen.

Ondertussen is het een drukte van belang, bij ons in de auto. Mijn vrouw is er van overtuigd dat de man een geldelijke beloning van ons verwacht. Wat mij betreft mag de man dat best verwachten. Zalig zijn de simpelen van geest. Onze oudste dochter vraagt ons de oren van het hoofd over het hoe en waarom van de actie van bovengenoemde man, terwijl de tweeling laat weten dat ze honger heeft.

Het verkeerslicht springt op groen, terwijl de man met de trekker de laatste restjes water en zeep vakkundig van de voorruit wist. Als wij wegrijden, zwaaien wij hem na met een rookwolkje uit onze uitlaat.
Stank voor dank.